pdfherinvoering identificatieplicht in Nederland na 1945.pdf

 

Inhoudsopgave:

De jaren 50

Gezagsverhoudingen verdwijnen    

De noodzaak van persoonscontrole vanuit het perspectief van de macht

Herinvoering van de algemene identificatieplicht in Nederland een feit       

Herinvoering van het persoonsbewijs    

Bronvermelding                                                                                                                                                                          

De jaren 50

Na capitulatie van de Duitse bezetter was de oorlog op Nederlands grondgebied in Europa officieel afgelopen. voetnoot 1. Het land lag economisch in puin. Steden waren verwoest, bruggen vernield, duizenden mensen waren uitgemergeld van de honger, er heerste tyfus, mensen zaten onder de luizen, gezinnen waren uit elkaar gerukt en werk wat van oudsher door mannelijke bevolking werd gedaan had stilgelegen of was voornamelijk in dienst van de bezetter gedaan. Bijna alles van waarde was kapot, op of afgevoerd naar het grote Duitse Rijk. Voedsel, textiel en fietsen waren schaars en enkel te koop op vertoon van distributiebonnen. Radio’s als voornaamste communicatiemiddel waren grotendeels geconfisqueerd en in de grote steden hadden de mensen in de ijzige Hongerwinter alles wat brandbaar was opgestookt wat ze te pakken konden krijgen, inclusief de kozijnen, deuren en vloeren van hun eigen huizen. De noodzaak tot ‘wederopbouw’ van het land na 1945 was evident.

De noodzaak om dit grondig te kunnen aanpakken lag in het verlengde van de grootschalige vernieling.

Dat daarbij gebruik kon worden gemaakt van alle nieuwe kennis, mogelijkheden die door de oorlog(en) tot ontwikkeling waren gekomen en van de goede betrekkingen met de geallieerde bevrijders van Europa, boden de gelegenheid om die noodsituatie om te zetten in een ongekende kans om een grote stap voorwaarts te maken in de moderne ontwikkeling van het land.

Die praktische mogelijkheid om dit tegelijkertijd en op korte termijn te kunnen realiseren werd aangeboden in de vorm van Marshall hulp voetnoot 2.

Noodhulp waar onlosmakelijk ook de intentie aan verbonden was om zodanige politieke hervormingen door te voeren dat daarmee het fundament werd gelegd voor het ontwikkelen van een mondiaal handelssysteem wat gebaseerd was op een nieuwe na-oorlogse ordening van de machtsverhoudingen in de wereld. De VS bedong, als dank voor haar succesvolle interventie in de 2e wereldoorlog, dat men voortaan samen met de Europese landen, die al eeuwenlang de machthebbers in de wereldwaren, deze rol zou gaan vervullen.

Als klein land, waar men inmiddels had ondervonden niet neutraal te kunnen blijven als grootmachten elkaar binnen Europa gaan bevechten, kwam deze aan de Marshal hulp verbonden eis voor Nederland als een extra geschenk. De eis tot het opzetten van een Europees samenwerkingsverband en consolidering van de macht van de westerse machthebbers kwam namelijk tegemoet aan de wens om een toekomstige oorlog op EU grondgebied te voorkomen. In de ambitie om op het wereldtoneel een belangrijke rolspeler te blijven verzekerde de handelsnatie zich zo wereldwijd van een oppermachtige bondgenoot. En als kers op de taart opende het opzetten van een nieuw samenwerkingsverband binnen Europa ongekende mogelijkheden om op het Europese vasteland een voorname rol naar zich toe te kunnen trekken.

De geschiedenis laat zien dat vanuit de politiek en het bedrijfsleven eendrachtig, in samenwerking met leden van het Koninklijk huis en gefiatteerd door de media, alle kansen werden aangegrepen om meer invloed en financieel gewin te verwerven. Wereldwijd zoals vanaf de oprichting in 1954 van de jaarlijkse Bilderberg conferentie. voetnoot 3. Binnen Europa door eerst vanuit de Benelux, later via de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, vervolgens als deelnemer aan de Europese Economische Gemeenschap (EEG), bij alle voorstadia van de Europese Unie een actieve rol te spelen. Waarmee men automatisch als voortrekker en lid van het eerste uur grote invloed verwierf binnen de huidige Europese Unie. De Unie die dan ook niet geheel toevallig in 1993 via het verdrag van Maastricht werd opgericht. In dit kader valt te begrijpen dat Nederland, samen met Duitsland, een beslissende rol kon gaan spelen bij de ingrijpende verplichting voor alle miljoenen EU burgers om hun biometrische gegevens te moeten afstaan voor registratie in de paspoorten en reisdocumenten. voetnoot 4 De informatie die via Wikileaks naar buiten kwam dat de VS Nederland als belangrijkste partner van de VS in Europa beschouwd, is in deze veelzeggend maar weinig verrassend. voetnoot 5

Toch begint pas in het begin van de 21ste eeuw bij een groot publiek het besef te dagen dat de beoogde suprematie van de Westerse wereld al tijdens de Tweede Wereldoorlog doelbewust werd voorbereid.

Begint inzicht te komen in de manier waarop de as van deze VS-EU machtsmachinerie aangedreven wordt door de tandwielen van de privaat-particuliere samenwerking van overheden, semioverheden en het bedrijfsleven.

Over de wijze waarop de uitvoering van deze beleidsstrategie voortdurend wordt versterkt door het binnenhalen van EU onderzoeksopdrachten en toestemming om pilots te ontwikkelen. Waarna men vervolgens bijna als vanzelfsprekend de officiële opdrachten voor het ontwikkelen van nieuwe projecten kan binnen harken aangezien andere marktpartijen geen expertise hebben weten op te bouwen.

Hoe de media braaf berichtgeving doen van alle nieuws wat in de strategie past, en nauwelijks aandacht besteden aan tegengeluiden.

Hoe bij iedere gelegenheid die zich voordoet, zodanig gelobbyd wordt dat politici besluiten nemen die in lijn liggen met het vergroten van de politieke en economische machtsuitbreiding. Via het verschaffen van eenzijdige voorlichting tot en met het fêteren van bewindslieden voor positieve steun en hen een mooie werkkring in het bedrijfsleven in het vooruitzicht stellen.

En voorzichtig begint duidelijk te worden, hoe via dit machtsspel, zich na het eind van de Koude Oorlog een militair-industrieel complex heeft weten te ontwikkelen tot de huidige industriële veiligheidsindustrie . Een nieuwe bron van inkomsten waarbinnen nagenoeg autonoom wordt bepaald hoe de technische mogelijkheden voor het inrichten van een surveillance maatschappij zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Uiteraard met het doel zoveel mogelijk directe winsten te boeken en als het even mogelijk is gelijktijdig ook een exportproduct te ontwikkelen waarmee op termijn nog veel meer te verdienen valt. voetnoot 6. Een nieuwe bedrijfsindustrie die nog steeds kapitalen verdiend aan de voormalige Defensie taak om het grondgebied te beveiligen tegen mogelijk vijandelijke externe partijen. Maar waarvan de bedrijvigheid in toenemende mate bestaat uit het ombouwen van een open samenleving tot een ontoegankelijk fort voor ongewenste individuen. En het inrichten van een interne surveillance maatschappij waarin alle doen en laten van de inwoners minutieus wordt geregistreerd, gecontroleerd en naar believen kan worden gebruikt voor preventieve opsporing of monitoring van door de autoriteiten gewenst gedrag.

 Gezagsverhoudingen verdwijnen

Dat de macht van de zogenaamde Vrije Westerse wereld zou afhangen van de manier waarop men de eigen maatschappij omvormt tot een Panopticum gevangenis waar iedere burger constant in de gaten wordt gehouden en per definitie als potentiële verdachte wordt beschouwd, lijkt een contradictio in terminis. Toch is goed te verklaren waarom de huidige machthebbers zo’n belang hechten aan het onder de duim houden van de eigen bevolking. Deze ‘oplossing’ voor het in het gareel houden van de burgerij vindt eveneens zijn oorsprong in de oorlog van ‘40-‘45 en voorafgaande crisistijd, waarin het ‘probleem’ ontstond dat mensen in opstand kwamen tegen uitbuiters en het vertrouwen afnam in aloude gezagsstructuren.

In een maatschappij die zich langzaam ontwikkelt houden traditionele omgangsvormen, vaste waarden en gevestigde machtsverhoudingen lang stand. Zo was de 19e eeuwse wereld in Nederland een tamelijk overzichtelijke samenleving waarin respect voor gezag als vanzelfsprekend werd gezien. De vader was hoofd van het gezin, de vrouw ondergeschikt aan de man, kinderen dienden zich te gedragen zoals de volwassenen van hen verlangden, respect voor de positie van notabelen was onomstreden, het bestuur was regentesk, wie rijken was maakte de dienst uit en in de geestelijke wereld bepaalde iemands godsdienstige overtuiging wat goed en kwaad was.

Maar het woelige begin van de 20ste eeuw haalde die verhoudingen grondig overhoop, zo bleek vanaf medio jaren vijftig. In eerste jaren vlak na de oorlog, waren de mensen nog volkomen in beslag genomen met het op orde krijgen van basale zaken en het voorzien in essentiële levensbehoeften. Maar naarmate de materiële opbouw vorderde, bleek dat de oorlog ook grote gevolgen had gehad voor de aantasting van de van oudsher geldende sociale verhoudingen. Toen een keer de ergste nood gelenigd was, bleken velen die de laatste oorlog hadden overleefd inmiddels een stuk minder gezagsgetrouw tegenover alle wat autoriteit vertegenwoordigde dan voorheen.

Vrouwen waren noodgedwongen zelfstandiger geworden toen zij zichzelf en hun gezin zonder hulp van de mannen door de barre oorlogstijd moesten zien heen te loodsen. Kinderen die jarenlang het ouderlijk gezag van de vaders ontbeerden, omdat die gevangen of ondergedoken hadden gezeten, of in Duitsland te werk waren gesteld, erkenden die vaders niet langer als onaantastbaar hoofd van het gezin. Het ontzag voor de regering was in grote lagen van de bevolking danig afgenomen door het besef dat het Nederlandse leger totaal niet uitgerust bleek om ook maar enige weerstand van belang te kunnen bieden tegen een vijandige inval. Dat de regering het gevaar niet had zien aankomen, er simpelweg erop had vertrouwd dat het vaderland, net als in de Eerste Wereldoorlog, wel buiten de directe oorlogshandelingen zouden kunnen blijven door zich neutraal te verklaren, en vervolgens de kuierlatten nam zodra het land bezet werd, zette bij velen kwaad bloed. Dit leidde, net als bij de uiterst populaire toenmalig koningin Wilhelmina, tot regelrechte minachting van de vooroorlogse bewindslieden. Het geloof in de autoriteit van de politie kreeg met name een gevoelige knak doordat de leiding en het overgrote deel van de agenten meer dan loyaal diensten bewees aan de Duitse bezetter. Het vertrouwen tussen allerlei mensen onderling was zwaar op de proef gesteld, en zoals het spreekwoord luidt ‘leert men in de nood zijn vrienden kennen’, maar ook zijn vijanden uiteraard.

Iedereen, zowel voor- als tegenstanders had aan den lijve ondervonden wat pure macht is en wat de gevolgen zijn als die in handen valt van een tirannieke overheerser. De collaborateurs en de meelopers hadden ervaring opgedaan over de macht die kregen over leven en dood van anderen, door zich aan te sluiten of te conformeren aan de bezetter. Maar ook ervaren wat het gevolg is als de ‘macht’ omslaat en in handen komt van voormalige tegenstanders. Het gros van de bevolking was ondubbelzinnig duidelijk geworden wat het betekent als het gezag in handen valt van kwaadwillenden en had leren beseffen dat zo situaties ontstaan waarin er geen aankomen is dat je zulk gezag moet tarten om er geen willoos slachtoffer of medeplichtige van te worden.

De oorlog had zodoende het volk geleerd wat het betekent om van zijn vrijheid te worden beroofd. En doen beseffen dat Vrijheid net als zuurstof om te ademen essentiële levensbehoeften zijn voor de mens, maar dat men dit doorgaans pas gaat beseffen als men adem te kort komt.

Dit besef had de grondhouding van hoe velen in het leven stonden zo grondig verandert dat men voortaan allergisch reageerde op ieder machtsvertoon. De praktische lessen die geleerd waren over hoe men actief of lijdzaam verzet kon plegen hadden velen ook veel assertiever gemaakt. En zo doemt het beeld op van een nieuwe leefwereld waarin autoriteiten hun gezag niet meer automatisch aan hun positie of status kunnen ontlenen en zich daarmee aangetast kunnen gaan voelen in hun positie.

Dat de burgers steeds minder plaatsgebonden raakten, door factoren als de toenemende verstedelijking, de komst van de auto en het gebruik van de telefoon maakte de burger bovendien individualistischer en ook dat versterkte de tendens dat men minder onderhevig was aan de oude machtsverhoudingen en sociale controle van min of meer gesloten gemeenschappen.

Aanvankelijk bleef nog veel bij het oude, omdat de verzuiling nog tot ver in de jaren 60 stand hield. De commercie, de werkgelegenheid, de woningbouw, het onderwijs, het bestuur op landelijk en lokaal nivo, de media en de manier waarop mensen hun vrije tijd doorbrachten alles in de maatschappij werd voor het overgrote deel van de bevolking georganiseerd per godsdienstige aanhang. Toen onder druk van de evolutieleer, en niet uit te vlakken de gevolgen van de komst van de tv, ook het gezag van de kerk in rap tempo begon af te brokkelen raakten de confessionele machthebbers in paniek.

De confessionele partijen die het grootste machtsblok uitmaakten vreesden de grip kwijt te raken op hun achterban omdat de ouderwetse samenleving in korte tijd in een totaal ander moderne maatschappij veranderde. Alles wat voorheen als vanzelfsprekend werd beschouwd kwam op losse schroeven te staan.

Geen wonder, want in plaats van een hardwerkend godvrezend leven te leiden, wilde mensen recht op vrije tijd, ontdekten ze de geneugten van luxe, gingen ze op vakantie naar het buitenland waar ze in plaats van op zondag naar de kerk te gaan op de camping bleven luieren en geen bezwaar zagen in de hier goddeloos geachte gewoonte om de dag des Heren te ontheiligen met het kopen van een vers gebakken brood. De invloed van de Nederlandse tv was ongekend groot, iedereen keek naar de zelfde uitzendingen op hetzelfde net, die prompt het gesprek van de dag vormden waarbij hartstochtelijke discussies ontstonden over kwestie variërend van lang jaar, aanstootgevende cabaretliedjes, de bouw van de Berlijnse muur, actualiteiten programma Brandpunt waarin Soekarno werd geïnterviewd. De invloed van Amerika werd helemaal gezien als een soort verwildering waar de familie als hoeksteen van de samenleving verloren dreigde te gaan door moderne fratsen als het drinken van Coca cola, het dansen op tienermuziek, de teloorgang van de gezamenlijke maaltijd omdat iedereen apart eten uit de koelkast kon pakken als hij of zij daar zin in had en toppunt van de verderfelijke beeldterreur, waar in alle vertrekken van een huis tv toestellen stonden waarop iedereen naar andere programma’s kon gaan kijken.

Het lezen van stripverhalen op zich werd al gezien als verderfelijke beeldcultuur, die ervoor verantwoordelijk werd gesteld dat de jeugd geen fatsoenlijk boek meer zou lezen.

Uit die potpourri van nieuwigheden ontstond zo een versnelde beweging waarin de ontwikkelingen elkaar versterkten. Ouders die de grip kwijtraakten op de kinderen die zij een vrijere opvoeding gaven en een betere opleiding gunden dan zij zelf hadden gehad, zagen zich geconfronteerd met kritiek op hun levensstijl. Voor de jeugd die opgroeide in de tijd dat men voor het eerst nagenoeg life in de huiskamer werd geconfronteerd met een dreigende atoomoorlog, rassendiscriminatie in Zuid-Afrika en de zuidelijke Staten van de V.S., het proces tegen nazi kopstuk Eichmann enz. leek het leven van hun ouders, naar gelang hun levensovertuiging, verderfelijk materialistisch of eenvoudig zeer bekrompen.

En toen vervolgens de tijd van sex, drugs en rock and roll in volle glorie doorbrak was het hek helemaal van de Dam.

Van de oude gezagsverhoudingen bleef zo weinig meer over. Wat niet alleen voor de jongere generatie gold, maar ook voor een groot deel van de ouderen, die uiteindelijk met hun welvaart toch ook minder gelukkig bleken te worden dan men had gedacht, en leden onder de aanhoudende woningnood en bang waren dat er oorlog zou uitbreken met Rusland of het ‘gele gevaar’ China.

En zo ontstonden in de jaren 60 nieuwe verhoudingen binnen de samenleving, waarbij de tegenstellingen verhardden tussen de bevolkingsgroep die de kapitalistische en christelijke waarden hoog in het vaandel had staan en de groepen die daar om uiteenlopende redenen geen heil in zagen. Het machtsblok ‘voor koningin en vaderland met god aan hun zei’, beschouwde iedere invloed van andersdenkenden als bedreigend. Of mensen nou een andere verdeling van de welvaart voorstonden of geloofden in een maakbare andere wereld waarin gelijkwaardigheid van alle mensen en respect voor de natuur leidend motief diende te vormen in plaats van economisch gewin. Of helemaal nergens in geloofden en enkel zoveel mogelijk van het leven wilden genieten, zichzelf naar de knoppen wilden helpen of buiten de orde van de maatschappij wilden leven.

Het rotsvaste geloof in het heil van de vrije markeconomie, waarin volgens het kapitalistische systeem iedereen die hard wíl werken de kans zou krijgen om een goed leven op te bouwen, het idee dat voor alle problemen, van de risico’s van atoomenergie gebruik tot het oplossen van milieuvervuilingen, een technische oplossing zou kunnen worden gevonden, wankelde aan alle kanten.

Uiteraard geeft bovenstaande slechts een uiterst summiere schets van de sociologische ontwikkeling. In werkelijkheid zijn vele andere factoren eveneens van belang en doet het geschetste beeld geen eer aan de fijnmazige werkelijkheid waarin talloze factoren bepalen hoe individuele personen zich verhouden tot de maatschappij.

Maar de schets van bovenstaande voldoet ruimschoots voor de duiding waarom de machthebbende partijen het van grootst belang achtten dat men na de oorlog een plan klaar had liggen om uit te sluiten dat ofwel de communisten of landen uit de zogenaamde ‘derde wereld’ een grotere macht zouden kunnen opeisen in de naoorlogse mondiale wereld.

De noodzaak van persoonscontrole vanuit het perspectief van de macht

Wie geen automatisch respect toont voor de autoriteit van machthebbers, vormt een potentieel risico voor de aantasting van dat gezag. Een dictatoriaal bewind voeren vormt een effectieve oplossing om zulke gevaren de kop in te drukken. Maar binnen een democratische rechtstaat zijn daarvoor andere oplossingen nodig.

Een van de oplossingen, om het afgenomen respect van de burger tegenover het gezag in te dammen, werd gezien in de herinvoering van een algemene identificatieplicht. De gedachte daarachter was, zoals toenmalig minister van Justitie Donner het in 2005 letterlijk verwoordde dat ‘het volk gedisciplineerd diende te worden. Een denkwijze die voort borduurt op het protestants christelijke gedachtegoed dat mensen geacht worden automatisch hun gedrag te verbeteren als ze weten dat ze constant in de gaten worden gehouden en ter verantwoording kunnen worden geroepen. voetnoot 7

De VVD achtte het bestendigen van de machtsverhoudingen in deze een stuk belangrijker dan het ‘liberale gedachtegoed en trok samen op bij de politieke lobby van VVD en de christelijke partijen om vanaf 1951 geen gelegenheid voorbij te laten gaan om te ijveren voor de herinvoering van de identificatieplicht. Systematisch werd aan hand van actuele situaties, het onderwerp op de politieke agenda gezet. Waarbij men niet schroomde om in de loop der tijden steeds weer andere incidenten of omstandigheden aan te grijpen om te bepleiten dat uitgerekend in deze kwesties de noodzaak voor een ID-plicht zich opdrong. Eerst waren het de communisten en hun netwerk die in kaart dienden te worden gebracht en ontmaskerd. Vervolgens verschoof de focus naar actievoerders tegen de oorlog in Vietnam. Waren het provo’s die gratis dropjes uitdeelden; Damslapers; Maagdenhuisbezetters; tegenstanders van het gebruik van kernenergie en plaatsing van kruisraketten; krakers; anders-globalisten en antifascisten en tot slot hangjongeren, wildplassers en mensen die de hond niet aanlijnden.

In de jaren 80 werd een nieuwe identificatieplicht ook steeds vaker naar voren geschoven als instrument tegen ongewenste vreemdelingen. Nu men niet langer zat te wachten op gastarbeiders om de economie draaiend te houden, deze mensen na gedane arbeid niet terug bleken te keren naar hun thuisland en steeds meer mensen uit ‘arme landen’ naar het rijke westen kwamen, werden steeds grotere groepen mensen die hier een nieuw leven probeerden op te bouwen, als ongewenst beschouwd. Het beleid werd steeds strenger erop gericht om te verhinderen dat vreemdelingen het land konden binnenkomen en om tegen te gaan dat mensen zonder verblijfsstatus door arbeid in hun levensonderhoud konden voorzien.

Om illegale werknemers te kunnen traceren werd, op voorhand van een algemene identificatieplicht, in 1993 vast de Koppelingswet ingevoerd. Een beperkte identificatieplicht die bepaalde dat werknemers verplicht waren om van al hun personeelsleden een kopie van het identiteitsbewijs in de administratie te bewaren en dit voor controle door de arbeidsinspectie ter beschikking te stellen.

Dat vormde een deelsucces op weg naar het invoeren van een verplicht geüniformeerd persoonsbewijs voor alle burgers, waarvan de praktische voorbereidingen zo veel mogelijk buiten de publiciteit werden gehouden.

Vooralsnog werd qua voorbereiding voornamelijk ingespeeld op het rijp maken van de publieke opinie om het taboe op herinvoering van een algemene identificatieplicht te doen afnemen. Ook daarbij vormde de toenemende instroom van vreemdelingen, die wegens het vervallen van de binnengrenzen binnen het Schengengebied niet langer aan de buitengrenzen van het land konden worden tegengehouden, een belangrijke factor. Nu men binnen het Schengengebied, om de handel te bevorderen een systeem had ingevoerd voor een vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen, deed zich de wens voor om dit juist voor illegalen tegen te gaan. Nieuwe overeenkomsten werden binnen de EU gesloten waardoor vluchtelingen enkel nog in het land van aankomst een asiel status mochten aanvragen. Waarmee automatisch bewerkstelligd werd dat hierop controle moest kunnen worden gehouden. De algemene identificatieplicht met een bijbehorend Europees registratie- en uitwisselingssysteem voor registratie van vreemdelingen werd door de liberale VVD partij en het verbond CDA wat de grote christelijke partijen waren aangegaan, nu als speerpunt van beleid gemaakt.

Herinvoering van de algemene identificatieplicht in Nederland na de oorlog een feit

In 1957 had de overheid eerder al een omzichtige poging gedaan om te kijken welke instantie of ministerie de regie zou krijgen over de controle van de bevolkingsgegevens. Toen nog aan de hand van het, nu al haast niet meer voor te stellen, idee welk ministerie DE overheidscomputer onder beheer zou krijgen.

Maar toen de eerste volkstelling met gebruik van de computer in 1971 werd uitgeprobeerd, leidde dat tot een zodanig massaal Volksverzet dat de hele operatie, werd afgeblazen. Toen bleek dat 23.000 mensen hadden geweigerd om gevolg te geven aan het invullen van allerhande persoonsgegevens over hun leefomstandigheid en inkomen, werd besloten werd om toch maar niet tot vervolging van zo’n groot deel van de bevolking over te gaan.

De algemene afkeer van de bevolking voor wat als ‘overbodige en gevaarlijke bemoeizucht’ werd aangeduid zorgde er voor dat in de jaren 70 slechts uiterst summier het onderwerp identificatieplicht af en toe in de politiek ter sprake wordt gebracht, waarna het onmiddellijk op zo’n grote weerstand stuitte dat de voorstanders het verder lieten rusten. Men wachtte zijn tijd af in de hoop dat de scherpste herinneringen aan de oorlogservaringen zouden vervagen en VVD en CDA voldoende macht zouden krijgen als regerende partijen.

In 1986 dacht men dat het zover was en probeerde men in het conceptakkoord voor kabinet Lubbers II een algemene ID-plicht af te dwingen.

Nadat hierover een storm van protest opstak, werd het plan vooralsnog bijgesteld tot een afgezwakt voorstel voor een beperkte ID-plicht, maar men gaat onverdroten voort om alsnog een algemene ID-plicht te bewerkstelligen.

Zo worden de juridische mogelijkheden voor een algemene ID-plicht afgetast bij Prof mr. G.J.Wiarda, oud president van de Hoge Raad en EU Hof voor de Rechten van de Mens. Waarna zijn inhoudelijk oordeel dat de algemene ID-plicht moeilijk verenigbaar is met het fundementele recht op privacy en vrijheid, pragmatische zo wordt omgeboden dat men volgens zijn advies het woord ‘algemene’ alleen maar niet meer moet gebruiken.

In 1988 neemt het kabinet voor het eerst een officieel standpunt in over de wens tot invoering van de identificatieplicht ( Kamerstukken 20 612).

Als voorschot op de uiteindelijke wens om niet alleen een identificatieplicht in te voeren, maar deze tevens te koppelen aan een overheidssysteem waarbij allerhande gegevens over de burger beschikbaar zijn, werd nu het social-fiscale nummer ingevoerd. Volgens de tactiek om het parlement tot goedkeuring over te halen met de uitdrukkelijke belofte van de staatssecretaris dat dit nummer echt nooit voor een ander doel zal worden ingezet. Waarna het in 1996 wordt vermeld op de paspoorten, ID-kaarten en rijbewijzen en in 2007 de cijfercombinatie glashard wordt omgevormd tot het unieke identificerende persoonsnummer BSN wat de sleutel vormt tot alle informatie over de burger waar de overheid over beschikt.

In 1989 trad een nieuwe regeringscoalitie aan van CDA en PvdA. De PvdA, die als oppositiepartij altijd bezwaar maakte tegen de invoering van de ID-plicht, gaat nu onder druk om aan de regering te mogen deelnemen toch akkoord. Eerste alleen met een beperkte identificatieplicht op de werkvloer en later ook met de invoering van een algemene identificatieplicht voor alle inwoners van Nederland.

Toen het CDA in 1998 de algemene identificatieplicht in het verkiezingsprogramma opnam, leed de partij een verkiezingsnederlaag en werden de plannen in de ijskast gezet. Maar het plan bleef klaar liggen voor de eerste de beste mogelijkheid die zich zou voordoen.

En die mogelijkheid doet zich voor met de spectaculaire aanslagen op Amerikaans grondgebied op van 1 september 2001.

9/11 bood ‘the window of opportunity’, de ultieme mogelijkheid om zonder noemenswaardig debat en afweging van de nadelen de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht door het parlement te jassen. Het stof van de terroristische aanslag was nog nauwelijks neergedaald of het wetsvoorstel werd op 11 september, onder het motto van terrorismebestrijding, aan de Tweede Kamer gepresenteerd.

Op 1 januari 2005 trad deze wet in werking en dienden alle personen vanaf 14 jaar op vordering daartoe van een opsporingsambtenaar een geldig identiteitsbewijs te kunnen tonen. voetnoot 8

Herinvoering van het persoonsbewijs

Door de invoering van de algemene identificatieplicht werd in een moeite door het persoonsbewijs heringevoerd.

Voor de invoering van de Wet op de Uitgebreide ID-plicht (WU-ID) hoefde Nederlandse staatsburgers niet te kunnen beschikken over een geldig identificatiebewijs. Wie zich voor een bepaalde dienst of handeling diende te legitimeren kon dat op allerlei manieren doen, zolang maar onomstotelijk kon worden vastgesteld dat de persoon zich niet voor een ander uitgaf.

Maar dat was in een klap afgelopen in 2005, omdat via de WU-ID uitsluitend geldige paspoorten en ID-kaarten als officiële identificatiebewijzen werden aangemerkt. Met overigens als uitzondering van een beperkt aantal gevallen waarbij ook rijvaardigheidsbewijzen als geldig identificatiemiddel mocht worden gebruikt waardoor de tegenstand tegen de ID-plicht beperkt bleef.

Maar voor wie geen rijbewijs had of kon krijgen ( zoals veel jongeren, ouderen, slechtzienden enz.) en in gevallen dat voor de identificatie ook de vermelding van de nationaliteit van belang werd geacht gold dat men bij wet strafbaar was gesteld als men niet overeen paspoort of ID-kaart kon beschikken wat bovendien niet ouder dan 5 jaar mocht zijn.

Wie geen paspoort heeft MOET dus sindsdien weer over een geldig Nederlands persoonsbewijs beschikken.

Waarbij het opmerkelijke feit dat hier bij de invoering van de wet in de Tweede en Eerste Kamer met geen woord over werd gerept, zijn oorsprong vindt in de uiterst gedegen voorbereiding door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daar hadden, zoals meerdere wetenschappelijke onderzoeken in 2011 uitwezen, enige overijverige ambitieuze ambtenaren al in1995 geregeld dat bij de omzetting van de gemeentelijke ID-kaarten en de toeristenkaarten naar een nieuwe Nederlandse ID-kaart, de status van Europees reisdocument was toegekend. Voetnoot 9

De ID-kaart, het beoogde nieuw in te voeren Nederlandse persoonsbewijs, was daarmee onder de bevoegdheid van de Raad van Europa geparkeerd en buiten de bevoegdheid van de Nederlandse Staat en zeggenschap van het Nederlandse parlement gemanoeuvreerd. voetnoot 10

Waarmee de cirkel rond is, als men zich herinnert dat het gehate persoonsbewijs uit de oorlog eveneens een creatie betrof van een overijverige ambtenaar, dhr. Jacob Lenz. De man die, tot groot ontzag van de Duitse bezetter, persoonsbewijzen ontwierp die niet te vervalsen waren. Bij controle van de uitgifte nummers uit het bevolkingsregister konden namelijk alle falsificaties die bij vluchtige controle wel voldeden, worden getraceerd.

Terwijl de overlevenden van de terreur uit de Tweede Oorlog nog onder ons zijn, wist Nederland zich opnieuw te profileren als natie die het voortouw nam om, met gebruikmaking van de nieuwste technologische mogelijkheden, opnieuw furore te willen maken met het ontwikkelen van een sluitend identificatiesysteem. Waarbij de herinvoering van het persoonsbewijs en de WU-ID slechts de voorbode vormen voor een toekomstig op biometrie gebaseerd identificatiesysteem. Waarbij de in 2006 ingevoerde op afstand uitleesbare biometrische paspoorten en ID-kaarten een eerste stap vormen naar het opzetten van een futuristisch systeem waarbij mensen in alle mogelijke situaties voortdurend via hun lichaamskenmerken gescreend worden op vastlegging van hun identiteit en daaraan gekoppelde set gedragsinformatie.

1 - Dat in Nederlands-Indië de strijd doorging, omdat Nederland haar koloniale grondbezit na de capitulatie van Japan niet wenste op te geven, werd door de regering uitdrukkelijk niet beschouwd als een oorlogssituatie maar als gerechtvaardigd herstel van de voor-oorlogse verhoudingen. Een belangrijke factor die ertoe heeft bijgedragen dat de Nederlandse bevolking na 1945 zich, op een kleine uitzondering na, niet realiseerde dat men nu zelf als bezettende macht opereerde.

2- Marshallhulp: http://www.europasite.net/1944tot1957.htm.

3 ”De Bilderbergconferenties. Organisatie en werkwijze van een geheim trans-Atlantisch netwerk” - Gerard Aalders, Amsterdam; 2007
ISBN 13 978 90 490 2401 7

4 – WRR rapportage ‘happy landings? Het biometrische paspoort als zwarte doos’- V. Böhre WRR webpublicatie nr.46 29-10-2010 en rapportage ‘Onderzoek naar besluitvorming biometrie op reisdocumenten’ Onderzoek van de heer prof. mr. R. Bekker, in opdracht van minister Spies (BZK) 21-2-2012 http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/bzk/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/02/27/onderzoek-naar-besluitvorming-biometrie-op-reisdocumenten.html

5 - ,The Dutch have led Europe in launching pilot projects to strengthen international counterterrorism cooperation, and initiated the U.S.-EU dialogue on terrorist financing which laid the groundwork for a proposed major international Terrorism Financing Conference in 2006 [...] They are our best partner in developing pilot projects in the counterterrorism area, and are world leaders in development, free trade, international law and human rights. In pursuit of U.S. interests in all these areas of interest and leadership, we should build upon our successes to date to take the Dutch to the “next level.”BRON http://www.nrc.nl/nieuws/2010/12/15/wikileaks-nederland-erg-belangrijk-voor-vs/?utm_campaign=Feed:+NrcHandelsbladVoorpagina+%28NRC+Handelsblad+|+Voorpagina%29

6- Big Brother in Europa- Raf Jespers 2010, ISBN 978 90 6445 618 3 hoofdstuk 3 ‘Arming Big Brother’

7 - Donner eveneens als voormalig minister van Justitie en Sociale Zaken verantwoordelijk voor de invoering van het persoonsregistratienummer BSN, en als minister van Justitie en Binnenlandse zaken voor de invoering van het gebruik van biometrie en RFID chips voor paspoorten en ID-kaarten. Huidig vicevoorzitter van de hoogste nationale bestuursrechtbank en beleidsadviseur voor de regering ‘ de Raad van State’.

8- ‘Histories of State Surveillance in Europe and Beyond’ - Boersma e.a

9- Rapport Bekker over besluitvorming biometrie in reisdocumenten: Dociel doch vernietigend! https://www.vrijbit.nl/dossiers/dossier-paspoortwet/item/891-verslag-en-commentaar-door-burgerrechtenvereniging-vrijbit-op-het-onderzoek-naar-de-%E2%80%98besluitvorming-biometrie-op-reisdocumenten%E2%80%99.html

10- Chronologische geschiedenis van de identificatieplicht in Nederland vanaf 1913 http://www.id-nee.nl/geschiedenis-van-de-identificatieplich.html